Header OverviewPage
Kennisbank

Wet rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet box 3 nog steeds discriminerend

Donderdag 6 juni 2024 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in vijf procedures die gaan over de heffing in box 3. De Hoge Raad oordeelt dat de Wet rechtsherstel box 3 voor de jaren 2017 – 2022 nog steeds het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schendt als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. Datzelfde geldt voor de Overbruggingswet box 3 die vanaf 2023 geldt. De Hoge Raad geeft verder nadere regels voor de berekening van het werkelijke rendement. Ook geeft de hoogste rechter antwoord op de vraag of recht bestaat op rentevergoeding.

Case

Voorafgaand

De vraag die centraal stond in de vijf procedures is – kort gezegd – of het rechtsherstel dat de wetgever voor de jaren 2017 tot en met 2022 heeft getroffen voor bezitters van ander vermogen dan spaargeld voldoende is. De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest van 24 december 2021 namelijk geoordeeld dat het box 3-stelsel vanaf 2017 een inbreuk vormde op het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en de bescherming van eigendomsrecht van artikel 1 EP als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In de casus die op 24 december 2021 bij de Hoge Raad voorlag, bood de Hoge Raad rechtsherstel door te heffen over het werkelijke rendement.

Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet)

De wetgever heeft vervolgens de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) geïntroduceerd. Deze Herstelwet kent een aangepaste berekeningssystematiek met rendementspercentages die het werkelijke rendement zo goed mogelijk moeten benaderen, en een fictieve beleggingsmix. De wet hanteert echter nog steeds forfaitaire rendementspercentages en houdt weliswaar tot op zekere hoogte rekening met de werkelijke samenstelling van het vermogen. Maar de vraag die opkwam is of dat voldoende was. Daarom is de vraag aan de rechter voorgelegd of de Herstelwet niet nog steeds in strijd is met Europees recht.

Herstelwet nogsteeds discriminerend

De Hoge Raad oordeelt nu dat voor alle andere bezittingen dan banktegoeden nog steeds het probleem bestaat dat leidt tot een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en van het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Voor deze bezittingen wordt het forfaitaire rendement namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het oude box 3-stelsel. De Hoge Raad oordeelt daarom dat als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, ook de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP.

Overbruggingswet ook nog steeds discriminerend

De Hoge Raad spreekt ook meteen een oordeel uit over de Overbruggingswet box 3 die vanaf 2023 geldt. Ook deze wet is in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, aldus de Hoge Raad.

Rechtsherstel door heffing over werkelijk rendement

Als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement moet naar het oordeel van de Hoge Raad rechtsherstel worden verleend. De belastingaanslag moet dan zo ver worden verminderd dat alleen nog belasting in box 3 betaald wordt over het werkelijke rendement.

Regels voor werkelijk rendement

De Hoge Raad geeft ook meteen een aantal regels voor de bepaling van het werkelijke rendement. Voor de bepaling van die regels sluit de Hoge Raad zoveel mogelijk aan bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3.

Hoe wordt het werkelijke rendement vastgesteld?

Voor de vaststelling van het werkelijke rendement:

  • moet het werkelijke rendement over het gehele vermogen van een belastingplichtige in box 3 betrokken worden, dat wil zeggen met inbegrip van bank- en spaartegoeden, maar zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen;
  • gaat het om het werkelijke rendement op alle vermogensbestanddelen in box 3 die de belastingplichtige in de loop van het jaar heeft gehad, dus niet alleen op de vermogensbestanddelen die de belastingplichtige op 1 januari had;
  • gaat het om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie;
  • worden niet alleen de rechtstreekse voordelen uit vermogensbestanddelen betrokken (zoals rente, dividend en huur), maar ook de gerealiseerde én ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen;
  • wordt geen rekening gehouden met aftrek van kosten, behalve met de aftrek van de werkelijke rente van schulden die tot het vermogen in box 3 horen;
  • wordt geen rekening gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren, er is dus geen mogelijkheid van verliesverrekening over de jaargrens heen.

Let op! De Hoge Raad geeft aan dat als bij het vaststellen van een belastingaanslag op basis van het werkelijke rendement ook het werkelijke rendement op bezittingen in het buitenland betrokken is, de voorschriften over voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn. De Hoge Raad geeft daarbij ook aanwijzingen over de invulling van bepaalde begrippen (zie r.o. 5.3 in ECLI:NL:HR:2024:704 en ECLI:NL:HR: 2024:705).

Geen beperking tot significante verschillen

Voor de vraag of rechtsherstel moet worden geboden vindt de Hoge Raad het niet relevant hoe groot het verschil tussen het forfaitaire rendement en het werkelijke rendement is. De Hoge Raad beperkt de mogelijkheid voor rechtsherstel dus niet tot significante verschillen, maar staat rechtsherstel toe voor elke minimaal verschil.

Bewijslast bij belastingplichtige

Houd er rekening mee dat het aan de belastingplichtige is om aan de hand van feiten aan te tonen dat zijn werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.

In principe geen rentevergoeding bij rechtsherstel

De Hoge Raad geeft ook nog antwoord op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op rentevergoeding als zijn aanslag IB is verlaagd omdat hij rechtsherstel heeft gekregen. De wet biedt geen mogelijkheid tot vergoeding van een dergelijke rente. Dat is in beginsel niet in strijd met het EVRM, aldus de Hoge Raad. Dit kan alleen anders zijn als bij berekening van de wettelijke rente over de belastingvermindering, deze wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering zelf.

Hoe nu verder?

De Belastingdienst geeft op de website aan dat belastingplichtigen voorlopig niets hoeven te doen. Het ministerie van Financiën bestudeert de uitspraak en na een politieke beslissing hoort de Belastingdienst hoe zij het box 3-inkomen op een juiste manier kan berekenen. Een uiteindelijke beslissing hierover wordt in de loop van het jaar genomen. Tot die tijd moeten we afwachten. Zodra er meer duidelijkheid is, brengen we u uiteraard op de hoogte via onze website en nieuwsbrief.

Let op! Wellicht ten overvloede merken we op dat deze arresten los staan van de massaalbezwaarplusprocedures voor de jaren 2017 – 2020 voor de belastingplichtigen die op of voor 24 december 2021 niet (tijdig) bezwaar hadden aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting. De massaalbezwaarplusprocedures bevinden zich nog in een beginstadium. We kunnen niet aangeven wanneer en hoe de Hoge Raad in deze procedures zal oordelen. Dat kan nog maanden duren. Behoren uw klanten tot deze groep belastingplichtigen? Dan hoeft u geen (nadere) actie te ondernemen.